Eerste Kamer behandelt identificatieplicht
De vaste commissie van justitie in de Eerste Kamer heeft op 22 maart het voorstel voor de Wet op de uitgebreide identificatieplicht behandeld. Minister Donner probeert in zijn memorie van antwoord van 28 april op aandringen van de Kamerleden de noodzaak van een identificatieplicht te onderbouwen. Donner slaagde daar in december 2003 in de Tweede Kamer ook al niet in en heeft in de tussengelegen maanden geen nieuwe, nijpende voorbeelden bedacht.
“Het gaat daarbij in het bijzonder om fietsers en voetgangers die worden staande gehouden voor strafbare feiten die opzicht geen aanhouding nodig maken.” In de Tweede Kamer was de minister hierover concreter en noemde het fietsen door rood licht, fietsen op de stoep en hondenpoep op de stoep. Verder noemt de minister het bevelen tot doorlopen wat in de Tweede Kamer ook concreter werd omschreven als het bestrijden van ramptoerisme. Tot slot heeft de identificatieplicht nog voordelen voor personen die gewond of onwel worden wanneer “de politie ook adequater [kan] optreden (contact zoeken met professionele hulpverleners) als bekend is met welke persoon zij van doen heeft”.
De kleine partijen (zowel links als rechts) tonen zich kritisch over de noodzaak en de effectiviteit van een identificatieplicht. De VVD daarintegen wil ook maar meteen een nieuwe, aparte identiteitskaart. “Zij vonden het argument van de kosten niet doorslaggevend, omdat daarbij de maatschappelijke baten onvoldoende zouden zijn meegerekend.” Of de VVD daarbij andere baten in gedachten heeft dan de minister (namelijk het bestrijden van fietsen door rood licht, poep op de stoep en ramptoerisme) wordt uit de memorie niet duidelijk. Minister Donner vindt zo’n aparte kaart in elk geval te duur.
Een focus op de bestrijding van ernstige criminaliteit lijkt bij de behandeling van het wetsvoorstel definitief uit zicht. “De leden van de CDA-fractie wilden weten of personen die in verwarde staat op straat worden aangetroffen, kunnen worden verzocht hun identiteitsbewijs te tonen en bij weigering of niet in staat zijn worden aangehouden.”
Het wetsvoorstel verplicht iedereen vanaf 14 jaar om een identiteitsbewijs te tonen op verzoek van de politie of toezichthouders. De politie mag dit eisen ‘voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak’.
Het wetsvoorstel houdt geen verplichting in om altijd een identiteitsbewijs te dragen (draagplicht) maar wel de plicht om op verzoek te tonen (toonplicht). Tijdens het overleg in de Tweede Kamer bleek dat in de praktijk iedereen toch een identiteitsbewijs moet gaan dragen omdat niet te overzien is wanneer er naar gevraagd wordt. Zo kunnen getuigen van een verkeersongeval verplicht worden hun identiteit te tonen. Met een dergelijk gebrek aan voorzienbaarheid wordt de toonplicht vanzelf een draagplicht. Maar de politie mag geen controles uitvoeren alleen maar om te kijken of iedereen een identiteitsbewijs bij zich draagt. Minister Donner gaf in de Tweede Kamer toe dat dit subtiele verschil heel moeilijk is uit te leggen tijdens een postbus 51 campagne. Het advies aan het publiek zal dan ook zijn dat het dragen van een identiteitsbewijs ‘verstandig’ is.
- Kamerstuk 2003-2004, 29218, nr. C, Eerste Kamer (28.04.2004) http://www.justitie.nl/extern/documentportal/Brieven%20EK/20040422_5281164b%20VvW%20op%20de%20uitgebreide%20id%20plicht.doc
Dit artikel is automatisch geconverteerd uit het oude archief van nieuwsbrieven van Bits of Freedom.