Justitie geeft selectieve interpretatie Duitse uitspraak bewaarplicht
De baanbrekende uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof, waarin de Duitse bewaarplichtwet ongrondwettig werd verklaard, heeft ‘geen implicaties voor de Nederlandse situatie’. Aldus het Ministerie van Justitie (PDF) in antwoord op Kamervragen van D66. Maar Justitie lijkt bij het lezen van de uitspraak een oogje te hebben dichtgeknepen. Belangrijke details worden niet genoemd of afgezwakt. En de uitspraak zal onmiskenbaar effect hebben op Nederland; dit heeft Justitie zelf verklaard in NRC Handelsblad.
Het antwoord van Justitie loopt uit de pas met de Duitse uitspraak van 2 maart 2010. Zo ziet de Duitse rechter zes maanden als de maximale bewaartermijn (‘Obergrenze’, §215). Daarnaast beveelt de Duitse rechter dat de opsporingsdiensten alleen in hele specifieke ernstige gevallen telecomgegevens mogen opvragen (§228-229) en dat dit altijd door een rechter wordt getoetst (§248-250). En worden (rechts)personen die een vertrouwensband met burgers hebben – zoals sociale hulpverleners, religieuze instanties en advocaten – uitgezonderd van de bewaarplicht (o.m. §237 en §265). Van al deze, en een heleboel andere belangrijke details maakt Justitie geen melding.
Misschien omdat het in Nederland juist op deze punten bedroevend slecht is gesteld? Nederland zit opgescheept met een bewaartermijn van twaalf maanden, politie en justitie kunnen telecomgegevens bij wel heel triviale delicten opvragen (neem groepsbelediging, artikel 137c lid 2 Wetboek van Strafrecht), er is geen voorafgaande toetsing door een rechter-commissaris en de uitzondering voor vertrouwenspersonen bestaat evenmin in Nederland. Om maar een paar punten te noemen. En de ervaring leert dat onze opsporingsdiensten erg happig zijn op opgeslagen gegevens en deze zelfs ‘proberen’ te verzamelen zonder de vereiste vordering.
De Nederlandse wetgever is weliswaar niet direct gebonden aan de uitspraak van een Duitse rechter, maar via twee routes zal deze uitspraak wel degelijk implicaties hebben voor de Nederlandse situatie. Allereerst heeft onze Hoge Raad zich uitgerekend in zaken over privacy vaker laten inspireren door het Duitse Constitutionele Hof, bijvoorbeeld in de beroemde arresten Valkenhorst en Parool/Van Gasteren. Hoogstwaarschijnlijk zal de Hoge Raad desgevraagd naar de Duitse uitspraak kijken, juist omdat deze zo specifiek is ingegaan op de bijzonder zware privacyschending (§210) die alleen al het bewaren van de gegevens omhelst, en alle specifieke punten die ermee gemoeid zijn.
Op de tweede plaats zal de Duitse uitspraak invloed uitoefenen op de evaluatie van de dataretentierichtlijn, die de bron vormt voor de Nederlandse- en Duitse bewaarplichtwet. Eurocommissaris Reding laat die richtlijn momenteel helemaal opnieuw
toetsen. Op 11 maart j.l. reageert Justitie in NRC Handelsblad: ‘we gaan ervan uit dat elementen van de uitspraak van het Duitse Hof in de [Europese] plannen worden meegenomen’. Als dat zo is, moet de Nederlandse wetgever deze ‘elementen’ ook meenemen.
Des te raadselachtiger is de gedachte dat de uitspraak ‘geen implicaties heeft voor de Nederlandse situatie’. Dat druist in tegen de feiten en tegen eigen uitlatingen. En waarom wil het Ministerie wachten op een Nederlandse rechterlijke uitspraak, of de herziening van de Europese richtlijn? Waarom grijpt het Ministerie niet deze uitgelezen kans aan om de bescherming van privé-gegevens van alle Nederlanders eindelijk serieus te nemen? Wie het weet mag het zeggen.
De afbeelding is een bewerking van “kamerzetels” van risastla, uitgebracht onder een Creative Commons Generic Attribution-Share Alike 2.0-licentie.