NSA-debat: suggesties voor scherpe vragen
Vanmiddag is er in de Tweede Kamer een debat “over het afluisteren door de NSA en de rol van Nederland daarin.” Dé kans voor parlementsleden om het kabinet scherpe vragen te stellen. Wij denken graag mee.
Zo heeft de minister meerdere malen aangegeven dat gegevens met buitenlandse diensten op basis van vertrouwen worden uitgewisseld en dat de diensten geen uitspraken doen over de herkomst van die uitgewisselde gegevens. Of dat acceptabel is, laten we even in het midden. Maar doen de Nederlandse geheime diensten dan nog wel zelf onderzoek naar de herkomst van de gegevens die zijn verstrekt door buitenlandse diensten?
Uit de eerdere berichtgeving is af te leiden dat de Nederlandse en Amerikaanse geheime diensten in ieder geval zogenaamde gedragsgegevens met elkaar delen. Kan de minister aangeven welke type gegevens verder nog gedeeld worden? En welke waarborgen gelden bij de uitwisseling van deze gegevens?
Uit de documenten over de NSA die de afgelopen negen maanden openbaar zijn geworden, wordt duidelijk dat de NSA een sleepnetstrategie hanteert met betrekking tot het verzamelen van gegevens over het communicatiegedrag van burgers wereldwijd. Sluit de minister deze strategie voor Nederlandse diensten uit?
Minister Plasterk stelde in oktober 2013 in Nieuwsuur expliciet dat bij de NSA de balans die er moet zijn tussen de bescherming van privacy en de bestrijding van terrorisme zoek is. Heeft het kabinet bij de Verenigde Staten nadien aangedrongen op betere afstemming met de verschillende grondrechten? Heeft het kabinet duidelijk aangegeven dat zo’n heroverweging noodzakelijk is voor vertrouwen in de Amerikaanse rechtsstaat en democratie? En welke concrete en toetsbare toezeggingen hebben de Verenigde Staten gedaan?
De hechte samenwerking met buitenlandse diensten berust op het vertrouwen dat deze diensten mensenrechten respecteren en binnen de grenzen van hun eigen wetten opereren. Is de minister nagegaan of het vertrouwen in de Amerikaanse geheime diensten nog wel terecht is? Tot welke conclusie is de minister gekomen? Op welke criteria en informatie is deze beoordeling gebaseerd? En verandert de afweging als blijkt dat de gegevens die door deze dienst worden verstrekt waardevol zijn voor de Nederlandse diensten?
De minister zegt veel details over de werkwijze van de geheime diensten niet publiek bekend te kunnen maken, omdat deze zicht zouden geven op de werkwijze van de geheime diensten (de “modus operandi”). Welke type uitspraken vallen daar precies onder? Kan de minister aangeven wat hij, in zijn ogen, wel kan zeggen en wat niet?
En tenslotte, in het debat van 11 februari zei minister Plasterk: “Ik kan slechts zeggen dat ik mijn uiterste best zal doen om ook bij de ondertekenaars van de motie het vertrouwen te herwinnen.” Wat heeft de minister sindsdien eigenlijk gedaan om het vertrouwen terug te winnen?