We keken kritisch naar nieuwe bevoegdheden voor de politie
- 03 september 2019
De politiek is bezig met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Dat kost zo veel tijd dat de wetgever alvast een aantal onderdelen wil introduceren, zodat er mee geëxperimenteerd kan worden. Deze worden voorgesteld in de Innovatiewet Strafvordering. Wij maken ons zorgen om een aantal van de voorstellen hierin. Daarom hebben wij constructieve kritiek geleverd. Hier lees je wat onze drie grootste zorgen zijn.
Het lezen van je "ongelezen post"
Er wordt een nieuwe bevoegdheid voorgesteld op basis waarvan de politie berichten mag lezen die binnenkomen op je laptop of telefoon nadat deze in beslag is genomen. Zolang het toestel aan blijft staan en de verbinding in stand blijft, kunnen er berichten binnenkomen zonder dat de politie hier iets voor hoeft te doen. Andere berichten komen pas binnen als deze actief door de politie worden opgehaald.
In beide gevallen is de inbreuk op de privacy groot. Dat is het al wanneer de politie je toestel in beslag neemt waarop je oude berichten staan opgeslagen, maar dat is nog meer zo wanneer de politie berichten leest die je zelf nog niet hebt gezien. Vergelijk het maar met de politie die je post open maakt.
Nu is er onduidelijkheid in de praktijk wat de politie hier wel en niet mag doen. De Commissie KoopsRapport Commissie Koops - Regulering van opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving adviseerde in haar rapport dat de wetgever aan de hand van voorbeelden duidelijk gaat maken waar de grens van deze bevoegdheid zou komen te liggen. En dus welke nieuwe berichten de politie wel en niet zou mogen lezen. We vinden het jammer dat de wetgever dit advies niet heeft opgevolgd. Hierdoor geeft de bevoegdheid alsnog niet de duidelijkheid waar de praktijk om vraagt.
Met deze nieuwe bevoegdheid wordt een inbreuk gemaakt op het telecommunicatiegeheim. Dat hoort de vertrouwelijkheid van onze communicatie te beschermen. In het voorstel wordt een kunstmatig onderscheid gemaakt tussen de voorgestelde bevoegdheid en bevoegdheden als de telefoontap of de hackbevoegdheid. Dat doen ze omdat de nieuwe bevoegdheid er niet op gericht zou zijn om communicatie vast te leggen. Daarom zou er geen toestemming van de rechter-commissaris nodig zijn. Wij zijn het hier niet mee eens. De inbreuk op het telecommunicatiegeheim vindt plaats bij het kennisnemen van de gegevens, en niet enkel bij het opslaan ervan. Omdat die inbreuk gelijk is, is er geen reden om niet dezelfde waarborg toe te passen. Er moet gewoon toestemming worden gevraagd bij de rechter-commissaris.
Onderzoek niet meer ter plaatse maar op het bureau
De politie heeft al de bevoegdheid om een zogenaamde netwerkzoeking te doen. Daarmee mag de politie bij een doorzoeking van een plaats ook onderzoek doen in bijvoorbeeld de computer van een verdachte, en de systemen waarmee die computer verbonden is. De toegang van de politie bij dit onderzoek gaat even ver als die van de verdachte. Beperking aan deze bevoegdheid was altijd dat het moest plaatsvinden vanaf de locatie die doorzocht werd. In de Innovatiewet wordt voorgesteld om dit onderzoek ook vanaf het politiebureau te kunnen doen.
Hoewel het goed of nuttig kan zijn dat de politie niet zo lang op de locatie hoeft te zijn, en hier dus ook wel wat voor te zeggen valt, is er een belangrijk verschil. Wanneer een apparaat in beslag genomen wordt voor onderzoek, hoeft dit namelijk niet meteen te gebeuren, maar kan daar best wat tijd overheen gaan. In het wetsvoorstel wordt gesproken van een termijn van een maand na inbeslagneming. Dit kan ook nog telkens met een maand worden verlengd. Dat is een lange tijd, waarin er nog veel berichten binnen kunnen komen.
Voor de politie is dat natuurlijk interessant. Er zit een perverse prikkel in om deze termijn zo lang mogelijk op te rekken, en zo toegang te krijgen tot meer later binnenkomende berichten. Omdat de bevoegdheid daar niet voor bedoeld is, zijn waarborgen tegen dit soort gebruik van groot belang. Die zijn er bij deze voorgestelde bevoegdheid onvoldoende. Als de politie zo lang als mogelijk via een communicatiekanaal informatie wil vergaren, heeft het daar aparte bevoegdheden voor, met weer aparte waarborgen. Die moeten dan worden ingezet. Wij vinden dat ook hier de rechter-commissaris toestemming moet geven om het onderzoek te doen, en om de termijn waarbinnen het onderzoek moet plaatsvinden te verlengen.
Bevoegdheden van de officier - naar de hulpofficier van justitie
Het laatste punt dat ons zorgen baart is dat een negental digitale opsporingsbevoegdheden van de officier van justitie straks ook door de hulpofficier van justitie kan worden uitgevoerd. Waar de bevoegdheden ingrijpender worden, worden de waarborgen juist lichter. Van officier naar hulpofficier klinkt misschien als een kleine stap, maar dat is het niet. De officier van justitie is namelijk onderdeel van het Openbaar Ministerie, en de hulpofficier van justitie is onderdeel van de politieorganisatie. De lijntjes tussen de opsporingsambtenaar en de betrokken hulpofficier zullen dus een stuk korter zijn. Dat doet de onafhankelijkheid geen goed. Het komt zelfs niet zelden voor dat de hulpofficier zelf ook als opsporingsambtenaar betrokken is bij het onderzoek waarin hij deze bevoegdheden kan inzetten.
Voor het afwegen van alle belangen om te beoordelen of een opsporingsbevoegdheid mag worden ingezet, is afstand tot het onderzoek nodig. Wij vinden het onverantwoord om deze belangenafweging te laten doen door een functionaris wiens belangen verstrengeld zijn.