Je provider mag niet vertellen wie je bent – tenzij
In een uitspraak vorige maand verplichtte de rechter Facebook tot afgifte van gegevens van een van haar gebruikers. Dat is niet alleen belangrijk voor het slachtoffer, maar ook interessant voor het debat over de vrijheid van meningsuiting.
Op zich is de opgelegde verplichting niet verrassend. Als iemand jou schade toebrengt, bijvoorbeeld door je te belasteren, dan wil je je daar iets aan kunnen doen. Daarvoor kan het nodig zijn dat je kunt achterhalen wie er achter een website zit. Dus moet het kunnen zijn dat een provider op verzoek de gegevens over de eigenaar van een website afgeeft. In de zaak die vorige maand voor de rechter lag heeft iemand een sexfilmpje met iemand anders op Facebook gezet. Het slachtoffer kan de schade alleen verhalen als ze weet bij wie ze daarvoor moeten aankloppen.
Daar staat tegenover dat het ontzettend belangrijk is dat een aanbieder de gegevens over gebruikers vertrouwelijk behandelt. Misschien schrijf je columns op het scherpst van de snede, misschien publiceer je satirische cartoons of misschien blog je over je ervaringen met drugs terwijl je uit een superstreng milieu komt – in al die gevallen kan het zijn dat je je identiteit wilt afschermen. Dat gaat natuurlijk alleen maar werken als je er op kan vertrouwen dat je provider gegevens over jou voor zichzelf houdt.
Daarom is het belangrijk dat providers gegevens over hun klanten alleen maar met derden delen als dat echt nodig is. De regels daarvoor staan niet letterlijk in de wet, maar hebben zich in de loop van de tijd in jurisprudentie ontwikkelt. Bijna tien jaar geleden oordeelde de Hoge Raad (dit arrest) dat een provider gegevens moet afstaan als 1) duidelijk is dat het gaat om iets dat echt niet door de beugel kan, 2) de eiser die gegevens echt nodig heeft, 3) niemand anders die gegevens ook kan verstrekken en 4) het belang van de eiser groter is dan het belang van de privacy van de klant van de aanbieder.
Ook in deze zaak paste de rechter die vier-stappentoets toe. Uit het vonnis valt op te maken dat de rechter elk van de vier afwegingen heeft gemaakt. Daarmee is de rechter tot een afgewogen oordeel gekomen en blijkt de aanbieder opnieuw alleen in bijzondere situaties de naam- en adresgegevens van gebruikers af te hoeven staan.